Ken het verleden, om
het nu te begrijpen
Onderstaand
artikel is geschreven door Wim Grommen. Hij laat daarin zien dat de
geschiedenis zich momenteel aan het herhalen is, en dat we dus lering kunnen
trekken uit het verleden. Het woord is daarom aan gastschrijver Wim Grommen:
De mensheid wordt
momenteel geconfronteerd met dezelfde problemen als aan het eind van de tweede
industriële revolutie: dalende beursindexen, sterk oplopende werkloosheid,
torenhoge schulden van bedrijven en overheden en de slechte financiële posities
van banken. Iedere productiefase, of iedere maatschappij of ander menselijk
verschijnsel, doorloopt een zogenaamd transformatieproces, een transitie. In dit artikel wordt aan
de hand van zo’n transitie aangegeven, waar we met
onze huidige maatschappij staan.
Derde industriële revolutie
Kijkend
naar de kenmerken van de fasen waarin maatschappelijke transformatieprocessen
zich voltrekken, zou het heel goed kunnen, dat we nu aan het eind van de
zogenaamde derde industriële revolutie zitten. Transities zijn doorgaans
maatschappelijke transformatieprocessen, die tenminste
één generatie beslaan. Transities hebben volgens prof. dr.
ir. Jan Rotmans de volgende eigenschappen:
o het
betreft een structurele verandering van de maatschappij, of een complex
deelsysteem daarvan;
o er is
sprake van op elkaar inwerkende en elkaar versterkende technologische,
economische, ecologische, sociaal-culturele en institutionele ontwikkelingen op
verschillende schaalniveaus;
o het is de
resultante van langzame veranderingen (ontwikkelingen in voorraden) en snelle
dynamiek (stromen).
Voorbeelden van historische transities zijn de
demografische transitie, de verstedelijking en de overgang van kolen naar
aardgas, die een transitie in de energiehuishouding impliceerde. Een transitie
ligt niet bij voorbaat vast, omdat er gedurende een veranderingsproces altijd
sprake is van aanpassen aan, leren van, en inspelen op nieuwe situaties door
reagerende personen, groepen en instanties. Een transitie is dus geen
wetmatigheid.
Vier transitiefasen
In het algemeen beschrijven transities
de S-curve en zijn vier transitiefasen te
onderscheiden:
1.
een voorontwikkelingsfase van dynamisch evenwicht
waarin de status-quo niet zichtbaar verandert;
2.
een ‘take-off’-fase
waarin het veranderingsproces op gang komt, doordat de toestand van het systeem
begint te verschuiven;
3.
een versnellingsfase waarin zichtbaar structurele
veranderingen plaatsvinden door een cumulatie van op elkaar inspelende
sociaal-culturele, economische, ecologische en institutionele veranderingen; in
de versnellingsfase is sprake van collectieve leerprocessen, diffusie en
processen van inbedding;
4.
een stabilisatiefase waarin de snelheid van
maatschappelijke verandering afneemt en al lerend een nieuw dynamisch evenwicht
wordt bereikt.
Drie ingrijpende economische transities
Als we naar de rol van de factor bedrijfsorganisatie en productietechnologie in
de economie van de laatste twee eeuwen kijken, hebben er drie ingrijpende transities
plaatsgevonden:
1. De eerste industriële revolutie
De eerste industriële revolutie duurde van circa 1780 tot circa 1850.
Kenmerkend was de overgang van kleinschalig handwerk naar gemechaniseerde
productie in fabrieken. Grote aanjager in dit overgangsproces was de
stoommachine, die door toepassingen in de spoorwegen (stoomtrein) en de
scheepvaart (stoomschip) tevens zorgde voor een revolutie in het
transportwezen. De eerste industriële revolutie concentreerde zich in de
katoenindustrie. Omdat stoommachines op steenkool liepen en van ijzer werden
gemaakt, kwamen ook de steenkoolmijnbouw, de ijzerindustrie en de machinebouw
tot grote bloei.
Het begin van het einde van deze revolutie was 1845
toen Friedrich Engels, zoon van een Duitse
textielbaron, de omstandigheden waarin de arbeiders van Engeland leefden en
werkten, beschreef in ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland’.
2. De tweede industriële revolutie
De tweede industriële revolutie duurde van circa 1870 tot omstreeks 1930.
Kenmerkend was de verdergaande mechanisatie door de invoering van de lopende
band, de vervanging van ijzer door staal en de ontwikkeling van de chemische
industrie. Daarnaast werden steenkool en water vervangen door olie en electriciteit en kwam de benzinemotor tot ontwikkeling.
Terwijl de eerste industriële revolutie op gang werd gebracht door (soms
toevallige) uitvindingen van amateurs, werd de tweede industriële revolutie
juist op gang gebracht door ondernemingen die veel geld investeerden in
professioneel onderzoek ('research') naar nieuwe
producten en productiemethoden. Om over voldoende kapitaal te beschikken,
fuseerden kleine bedrijven tot grootschalige ondernemingen, die werden geleid
door professionele managers. Ook werden aandelen uitgegeven. Deze ontwikkelingen
leidden tot de overgang van het traditionele familiebedrijf naar de naamloze
vennootschappen en multinationals. De revolutie eindigde na de ‘roaring twenties’ in Amerika, met
de beurskrach in New York in 1929.
3. De derde industriële revolutie
De derde industriële revolutie begon in circa 1940 en loopt nu op zijn einde.
De Verenigde Staten en Japan hebben een leidende rol in de ontwikkeling van
computers gespeeld. In de VS werd gedurende de Tweede Wereldoorlog koortsachtig
gewerkt aan militaire toepassingen van computertechnologie. Na de oorlog
breidde het Amerikaanse ruimtevaartprogramma het aantal toepassingen uit. Japan
specialiseerde zich in de ontwikkeling van de industriële toepassing van de
computer: de robot. Intussen speelt de computer- en de communicatietechnologie
een onvervangbare rol in alle delen van de wereld. De versnellingsfase is
omstreeks 1980 begonnen door de komst van de microprocessor.
Gevolgen
van de drie industriële revoluties
De eerste (en de tweede revolutie) veranderde een agrarische samenleving naar
een industriële samenleving, waarin de mechanisatie de mens (uiteindelijk)
ontlastte van lichamelijke arbeid. De ambachtelijke nijverheid kon niet
concurreren met de fabrieken die producten van dezelfde, of zelfs betere kwaliteit
op de markt brachten tegen een lagere prijs. Het gevolg was dat veel
ambachtelijke bedrijven failliet gingen en de voormalig werknemers in de
industrie aan het werk gingen. De gevolgen van de industrialisatie waren te
zien in het proces van de snelle urbanisatie van voorheen relatief kleine
dorpen en stadjes waar de nieuwe fabrieken kwamen. Deze veranderden in een
vuile en ongezonde industriesteden. Toch stroomden de mensen van het platteland
er noodgedwongen massaal heen voor werk. Er ontstond daardoor een nieuwe
sociale klasse: de arbeiders, oftewel het industriële
proletariaat. Ze woonden in overbevolkte krottenwijken in slechte behuizing met
nauwelijks sanitair. De gemiddelde levensverwachting was er laag, en de
kindersterfte hoog. De elite accepteerde het vuil van de fabrieken als de
onontkoombare prijs voor hun succes. De schoorstenen waren symbolen van
economische macht, maar ook van maatschappelijke ongelijkheid. Deze
maatschappelijke ongelijkheid zie je na elke revolutie terug. De kloof tussen
de onderkant en de bovenkant van de samenleving wordt erg groot.
Uiteindelijk volgen er altijd tegenreacties om deze kloof weer kleiner te
maken. Er kan worden gesteld dat de Industriële revoluties de voorwaarden
hebben geschapen voor een maatschappij zonder of met weinig armoede.
De derde revolutie veranderde een industriële
samenleving naar een dienstensamenleving. Waar de mechanisatie de mens
ontlastte van lichamelijke arbeid, ontlastte de computer hem van geestelijke
arbeid. Deze revolutie veroorzaakte het meer en meer overbodig worden van
lagere functies in de industrie en het ontstaan van totaal nieuwe functies in
de dienstensector.
Industriële revoluties en beursindexen
Halverwege de tweede Industriële revolutie, in 1896, werd de Dow Jones Industrial
Average (DJIA) voor het eerst gepubliceerd. De DJIA-index
is de oudste aandelenindex van de Verenigde Staten. Dit was een rechtstreeks
gemiddelde van de koersen van twaalf aandelen.
Een select clubje journalisten van The Wall Street Journal
beslist welke bedrijven deel uitmaken van invloedrijkste beursindex ter wereld.
In tegenstelling tot de meeste andere indices is de Dow
een prijsgewogen index. Dat betekent dat aandelen met
een hoge absolute beurskoers een grote stempel drukken op de beweging van de
index.
De S&P index is een naar marktwaarde gewogen index. De 500 grootste
Amerikaanse bedrijven gemeten naar hun marktkapitalisatie zijn opgenomen in
deze index, die samengesteld wordt door de kredietbeoordelaar Standard & Poor's.
Wat zegt een beursindex zoals DJIA en
S&P 50 eigenlijk?
In veel grafieken is de y-as een vaste eenheid, zoals kg, meter, liter of euro.
Bij deze indexgrafieken lijkt dit ook zo, want op de y-as wordt de eenheid in
punten gebruikt. Niets is echter minder waar! Een index-punt
is namelijk geen vaste eenheid in de tijd en je mag er dan ook historisch
gezien geen enkele betekenis aan hechten.
Een index wordt berekend aan de hand van een mandje
aandelen. Bij elke index gebeurt dat volgens een bepaalde formule en de uitkomst
van de formule levert een aantal punten op. Een grote fout die veel mensen
maken is, dat er waarde gehecht wordt aan deze grafieken. Deze grafieken zijn
echter erg bedrieglijk.
Mandje
aandelen
Een index wordt berekend aan de hand van een mandje aandelen. Bij elke index
gebeurt dat volgens een bepaalde formule en als uitkomst krijg je dan een
aantal punten. Dat mandje van aandelen wordt bij elke index echter regelmatig
veranderd. Voor de nieuwe periode wordt dus de waarde van een ander mandje
aandelen gemeten. Het is natuurlijk vreemd dat je de verschillende mandjes als
zelfde eenheid projecteert.
Na een periode van 25 jaar wordt de waarde van een mandje appels vergeleken met
de waarde van een mandje peren. Er zitten momenteel nog maar zes van de 30 oorspronkelijke
bedrijven in de Dow Jones
in vergelijking met het tijdstip (1979) dat de versnellingsfase van de laatste
revolutie begon.
Formule
Het wordt nog vreemder als bij elke overgang van
mandjes ook nog eens de formule waarmee de index wordt berekend, verandert. Dit
gebeurt omdat de index, de uitkomst van de twee formules van beide mandjes, op
het moment van verandering dezelfde uitkomst moet opleveren. De indexgrafiek
van de twee tijdsperioden moet per slot van rekening wel op elkaar aansluiten.
Bij de Dow Jones
bijvoorbeeld, worden alle koersen van de dertig Dow-aandelen
bij elkaar opgeteld en vervolgens door een getal gedeeld. Door wijzigingen in
het mandje en door aandelensplitsingen wordt de deler telkens veranderd. De
deler bedraagt momenteel 0,132319125, maar in 1985 was
de deler nog meer dan een. Een indexpunt in de ene periode wordt dus op een hele andere manier berekend dan in een andere periode.
Dow1985 = (x1 + x2 + ........+x30) / 1
Dow2009 = (x1 + x2 + ........ + x30) /
0,132319125
In de jaren 90 van de vorige eeuw zijn er veel aandelensplitsingen geweest. Om
de breuk gelijk te houden is zowel de teller als de noemer van de breuk
veranderd. Een koersstijging van een dollar van het mandje in 2012 levert dus
de facto 7,5 meer indexpunten dan in 1985. Omdat er
in de jaren 90 nogal wat aandelensplitsingen zijn geweest, is dit waarschijnlijk de oorzaak waarom de Dow
Jones in deze periode bijna exponentieel is gestegen.
Momenteel staat de Dow op 13207. Bij het hanteren van
de formule uit 1985 zou de index nu op 1760 staan.
Steeds wisselende samenstelling
Het meest vreemde is
natuurlijk de steeds wijzigende samenstelling van het mandje. Over het algemeen
is het zo dat bij het wijzigen van het mandje, bedrijven die in een
stabilisatiefase of de aftakelingsfase van hun cyclus zitten, uit het mandje
gehaald worden. Bedrijven die in de ‘take-off’-fase
of versnellingsfase van hun cyclus zitten worden toegevoegd. De kans dat de
index na de wijziging van het mandje en de formule stijgt, is dan natuurlijk
vele malen groter dan dat de index gaat dalen. Daar hoef je geen kansberekening
op los te laten, met name als deze methode wordt
toegepast in de versnellingsfase van een transitie. Vanaf 1980 zijn zeven ICT-bedrijven (3M, AT&T, Cisco,
H P, IBM, Intel, Microsoft)
de motoren van de laatste revolutie toegevoegd aan de Dow
Jones en vijf financiële instellingen, deze spelen
een belangrijke rol bij elke transitie.
Piramidespel
In principe is er een piramidespel gecreëerd. De index evolueert positief
zolang er bedrijven die in de ‘take-off’-fase of
versnellingsfase van hun cyclus zitten, aan worden toegevoegd. Aan het eind van
een transitie zullen dit er echter steeds minder worden. Dit betekent dat de
mandjes steeds minder gereset zullen
worden.
Zullen
Beursindexen verder dalen?
Het bepalen van de beursindexwaarden en resets
"van mandjes" zoals hierboven beschreven en de weergave van indexen
in historische grafieken zijn bruikbare indicatoren om aan te geven in welke
fase een industriële revolutie zich bevindt.
De indexen geven aan dat de derde industriële
revolutie zich duidelijk in de verzadigings- en
aftakelingsfase bevindt. Deze fase kenmerkt zich, doordat de markt verzadigd is
en de concurrentie toeneemt. Alleen de sterkste bedrijven kunnen de concurrentie
aan, of nemen de concurrentie over (denk aan de overnames die Oracle en Microsoft de laatste jaren hebben gedaan). Onder
de motorkap is er in ICT-land relatief weinig
technisch nieuws meer onder de zon, alhoewel de
marketingmachines vanuit Amerika ons anders willen laten geloven.
In de voorontwikkelingsfase en take-off fase van een
transitie ontstaan er veel nieuwe bedrijven. Het is een divergerend proces. Met name financiële instellingen spelen een belangrijke rol.
Er is in deze fase per slot van rekening veel financiering nodig. De grafiek
van de salariëring van de financiële sector vertoont dan ook dezelfde s-curve als van beide revoluties.
Beleggers worden euforisch bij het horen van fusies
en overnames. In feite geven fusies en overnames de convergerende processen
weer aan het einde van een transitie. Objectief gezien is elke fusie of
overname een mogelijkheid extra efficiënt te produceren, maar ook een
vermindering van economische activiteiten. Dit wordt pijnlijk duidelijk als we
naar de werkloosheidscijfers van diverse samenlevingen kijken.
Nieuwe industriële revoluties ontstaan door nieuwe ideeën, uitvindingen en
ontdekkingen, ofwel nieuwe kennis of inzichten. De vraag is of we ook hier als
mensheid een verzadigingspunt hebben bereikt. Er zullen steeds minder bedrijven
komen in de ‘take-off’-fase of versnellingsfase die
de bedrijven in de stabilisatiefase of de aftakelingsfase in het indexenmandje
kunnen vervangen.
Herhaalt
de geschiedenis zich?
De mensheid wordt momenteel geconfronteerd met dezelfde problemen als aan het
eind van de tweede industriële revolutie, zoals dalende beursindexen, sterk
oplopende werkloosheid, torenhoge schulden van bedrijven en overheden en de
slechte financiële posities van banken.
De historie heeft geleerd dat vijf pijlers voor een stabiele samenleving
onontbeerlijk zijn: voedsel, veiligheid, gezondheid, welzijn en kennis.
Transities worden geïnitieerd door uitvindingen en ontdekkingen, dus nieuwe
kennis van de mens. Nieuwe kennis heeft weer invloed op de vier andere
componenten in een samenleving. Er worden momenteel weinig nieuwe uitvindingen
of ontdekkingen gedaan. Dus de kans op korte termijn op een nieuwe industriële
revolutie is niet erg groot.
Aan het eind van elke transitie komt de pijler welzijn in het gevaar. Dit
hebben we na elke industriële revolutie kunnen constateren. De pijler welzijn
van een samenleving dreigt ook nu weer om te vallen. De historie heeft geleerd
dat het omvallen van de pijler welzijn altijd resulteert in revolutie. Door de
grote werkloosheid na de tweede industriële revolutie is er door veel
samenlevingen een nieuwe transitie geïnitieerd, namelijk het creëren van een
oorlogseconomie. Deze economie bloeide met name in de
periode 1940 – 1945. Samenlevingen zullen ook nu weer een
keuze moeten maken welke transitie zal worden ingezet. Wie geen
kennis heeft van het verleden, heeft geen toekomst.
Bovenstaand artikel is een samenvatting van het
artikel “Huidige crisis, een wetmatigheid?”,
dat in maart 2011 is gepubliceerd in “Hermes”, een 2-jaarlijks tijdschrift van
de VVLG, de Vlaamse Vereniging voor Leraren
Geschiedenis en Cultuurwetenschappen, in juni 2011 in het tijdschrift voor
economisch onderwijs van de VECON, Vereniging van
leraren in de economisch\maatschappelijke vakken in Nederland en in juli 2012
in Frontier Magazine. Wim ontving daarop onder andere
de volgende reacties:
”Mijn hartelijke dank voor de toezending van uw
artikel. Het bevat een schat aan informatie en laat in een ruim historisch
perspectief een verhelderend
licht schijnen op de problematiek van het wetmatige verloop van economische
crisissen. Ik zal er bij gelegenheid graag naar verwijzen.”
"Met veel belangstelling heb ik uw stuk
gelezen over actuele transitieproblematiek in het licht van voorgaande
transitiefasen. Uw stuk mondt uit in de hypothese van het ten einde lopen van
de derde industriële revolutie waarmee een nieuwe transitiefase aanbreekt. Mijn
complimenten met deze interessante hypothese en de wijze waarop u die hebt
uitgewerkt."
“Dit is interessant materiaal! Ik moest denken aan Churchill ”this
is not the end, it is not even the beginning of the
end; maybe it is the end of
the beginning”
© 13 augustus 2012, Pateo.nl:
alle rechten voorbehouden.
Ook gepubliceerd via:
o
buyem.nl