Johann Wolfgang von GoetheEen gedicht uit Faust |
O glücklich, wer noch hoffen kann,
Doch laß uns dieser Stunde schönes Gut
Sie rückt und weicht, der Tag ist überlebt,
Ich säh im ewigen Abendstrahl
Nicht hemmte dann den göttergleichen Lauf
Doch scheint die Göttin endlich wegzusinken;
Den Himmel über mir und unter mir die Wellen.
Doch ist es jedem eingeboren
Wenn über schroffen Fichtenhöhen (Faust. Der Tragödie erster Teil. Vor dem Tor) |
Oh gelukkig, wie nog kan hopen
Maar laten we ons dit uur van mooi en goed
Hij beweegt en wijkt, overleefd is de dag.
Ik zag in de eeuwige avondstralen
Niet hinderend de goddelijke stromen
De god lijkt eindelijk lijkt weg te zinken,
De hemel boven me en onder me de zee.
Echter is het iedereen aangeboren,
Als over ruige sparrentoppen (Faust. De Tragedie eerste deel. Voor de poort) |
Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd op Pateo.nl op 5 maart 2017. Het is ook beschikbaar in het Engels en Duits.
© Pateo.NL : Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op 2017/03/05.