4:17 | En Kaïn kende zijn gemalin, en zij concipiërende, baarde Enoch. En hij bouwde een stadstaat; en hij noemde de stadstaat naar de naam van zijn zoon, Enoch. |
18 | En tot Enoch werd geboren Gaïdad; en Gaïdad bracht voort Maleleël; en Maleleël bracht voort Mathusala; en Mathusala bracht Lamech voort. |
19 | En Lamech nam twee vrouwen voor zichzelf; de naam van de ene was Ada, en de naam van de tweede Sella. |
20 | En Ada baarde Jobel; deze was de vader van degenen die in tenten wonen, vee voederend. |
21 | En de naam van zijn broer was Jubal; dit was degene die het psalterium en de harp introduceerde. |
22 | En Sella baarde ook Thobel; en hij was een smid, een metaalsmid van koper en ijzer. En de zus van Thobel was Noëma. |
23 | En Lamech zei tegen zijn vrouwen, Ada en Sella: “Hoor mijn stem, vrouwen van Lamech! Geef gehoor aan mijn woorden, want ik heb een man gedood tot mijn leed en een jongeling tot mijn verdriet. |
24 | Want zeven maal bestraffing [is] voor Kaïn, maar voor Lamech zeventig maal zeven.” |
4:25 | En Adam kende Eva, zijn gemalin, en zij werd zwanger en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth, zeggende: “Want God wekte een ander zaad in mij op in de plaats van Abel, die Kaïn doodde.” |
26 | En tot Seth werd een zoon geboren. En hij noemde zijn naam Enos. Deze hoopte de naam van de Heere God aan te roepen. |
5:1 | Dit is de boekrol van de oorsprong van de mensen op de dag dat God Adam maakte. Naar de gelijkenis van God heeft Hij hem gemaakt. |
2 | Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen, en Hij zegende hen. En Hij noemde zijn naam Adam, op de dag dat Hij hen schiep. |
3 | En Adam leefde twee honderd en dertig jaren, en verwekte [een zoon] naar zijn vorm, naar zijn gelijkenis, en hij noemde zijn naam Seth. |
4 | En de dagen van Adam, welke hij leefde na zijn verwekking van Seth, waren zeven honderd jaren; en hij verwekte zonen en dochters. |
5 | En al de dagen die Adam leefde waren negen honderd en dertig jaren, en hij stierf. |
6 | En Seth leefde twee honderd en vijf jaren, en verwekte Enos. |
7 | En Seth leefde, na zijn verwekking van Enos, zeven honderd en zeven jaren, en hij verwekte zonen en dochters. |
8 | En al de dagen van Seth waren negen honderd en twaalf jaren, en hij stierf. |
9 | En Enos leefde een honderd en negentig jaren, en verwekte Kaïnan. |
10 | En Enos leefde na zijn verwekking van Kaïnan zeven honderd en vijftien jaren, en hij verwekte zonen en dochters. |
11 | En al de dagen van Enos waren negen honderd en vijf jaren, en hij stierf. |
12 | En Kaïnan leefde een honderd en zeventig jaren, en verwekte Malaleël. |
13 | En Kaïnan leefde na zijn verwekking van Malaleël zeven honderd en veertig jaren, en hij verwekte zonen en dochters. |
14 | Al de dagen van Kaïnan waren negen honderd en tien jaren, en hij stierf. |
15 | Malaleël leefde een honderd en vijf en zestig jaren, en verwekte Jared. |
16 | En Malaleël leefde na zijn verwekking van Jared zeven honderd en dertig jaren, en hij verwekte zonen en dochters. |
17 | En al de dagen van Malaleël waren acht honderd en vijf en negentig jaren, en hij stierf. |
18 | En Jared leefde een honderd en twee en zestig jaren, en verwekte Enoch. |
19 | En Jared leefde na zijn verwekking van Enoch acht honderd jaren, en hij verwekte zonen en dochters. |
20 | En al de dagen van Jared waren negen honderd twee en zestig jaren, en hij stierf. |
21 | En Enoch leefde een honderd en vijf en zestig jaren, en verwekte Mathusala. |
22 | En Enoch was welgevallig voor God. En Enoch leefde na zijn verwekking van Mathusala twee honderd jaren, en hij verwekte zonen en dochters. |
23 | En al de dagen van Enoch waren drie honderd vijf en zestig jaren. |
24 | En Enoch was welgevallig voor God, en hij werd niet gevonden, want God bracht hem over. |
25 | En Mathusala leefde een honderd en zeven en zestig jaren, en verwekte Lamech. |
26 | En Mathusala leefde na zijn verwekking van Lamech acht honderd en twee jaren, en hij verwekte zonen en dochters. |
27 | En al de dagen van Mathusala waarin hij leefde waren negen honderd en negen en zestig jaren, en hij stierf. |
28 | En Lamech leefde een honderd en acht en tachtig jaren, en verwekte een zoon. |
29 | En hij noemde zijn naam Noë, zeggende: “Deze zal ons doen rusten van onze werken, en van de pijnen van onze handen, en van de aarde, die de Heere God heeft vervloekt.” |
30 | En Lamech leefde na zijn verwekking van Noë vijf honderd en vijf en zestig jaren, en hij verwekte zonen en dochters. |
31 | Al de dagen van Lamech waren zeven honderd en drie en vijftig jaren, en hij stierf. |
32 | En Noë was vijf honderd jaren oud, en hij verwekte drie zonen: Sem, Cham en Japheth. |
Deze twee versies van dit vierde verhaal uit het boek Genesis, vertaald door Johan Oldenkamp, zijn ook beschikbaar in het Grieks, Engels, Spaans en Duits.
© Pateo.NL : Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op 2020/11/18.