6:1 | En het geschiedde, toen de mensen talrijk begonnen te worden op de aarde, en dochters werden geboren tot hen. |
2 | En de zonen van God aanschouwden de dochters van de mensen, dat zij goed waren; zij namen zich vrouwen van allen die zij verkozen. |
3 | En de Heere God zei: “Op geen enkele manier zou Mijn Geest onder deze mensen moeten blijven, omdat zij vlees zijn. En hun dagen zullen honderd twintig jaren zijn.” |
4 | Maar de giganten waren op aarde in die dagen. En daarna gingen de zonen van God voortdurend de dochters van de mensen binnen en brachten voor zichzelf voort. Dat waren de giganten, degenen van het Aeon, de vermaarde mensen. |
5 | En de Heere God zag dat de slechtheid van de mensen zich vermenigvuldigde op de aarde, en alles wat de mens in zijn hart aanschouwde was ijverig zijn met slechte zaken, al de dagen. |
6 | En God dacht erover na dat Hij de mens op aarde had gemaakt, en Hij overwoog. |
7 | En God zei: “Ik zal de mens die Ik heb gemaakt van het aangezicht van de aarde wegvegen, van mens tot beest, en van het kruipende tot het gevleugelde van de hemel, want Ik heb er berouw over dat Ik hen heb gemaakt.” |
8 | Maar Noë vond genade bij de Heere God. |
9 | En dit is Noë’s schepping: Noë was een rechtvaardig man; zijnde perfect in zijn generatie. Noë verleende goede dienst aan God. |
10 | En Noë bracht drie zonen voort: Sem, Cham, Japheth. |
11 | Maar de aarde was verdorven voor God, en de aarde was vervuld met ongerechtigheid. |
12 | En de Heere God zag de aarde, en het was verdorven geworden, omdat alle vlees zijn weg op de aarde had gecorrumpeerd. |
13 | En de Heere God zei tegen Noë: “Het is tijd voor ieder mens om tot Mij te komen, omdat de aarde vervuld is met ongerechtigheid door middel van hen. En zie, Ik verderf hen, en de aarde. |
14 | Maak daarom voor jezelf een rechte kist van timmerhout. Broedsel zul jij maken overal in de kist, en jij zult er pek op aanbrengen; van binnen en van buiten met pek. |
15 | En zo zul jij de kist maken: driehonderd el de lengte van de kist, en vijftig el de breedte, en dertig el de hoogte ervan. |
16 | Door een bijeenbrenging zul jij de kist maken, en tot een el van bovenaf zul jij het voltooien, maar jij zult de deur van de kist van uit de zijkant maken. Jij zult het maken met grond-etage, tweede etage en derde etage. | 17 | En zie, Ik breng een cataclysme van water op de aarde, om alle vlees onder de hemel te corrumperen waarin de levensadem is. En zoveel als op de aarde kan zijn, zal ten einde komen. |
18 | En Ik zal Mijn Verbond met jou sluiten. En jij zult de kist binnengaan, jij en jouw zonen en jouw gemalin, en de gemalinnen van jouw zonen met jou. |
19 | En van al het vee, en van al de kruipende, en van alle wilde beesten, en van alle vlees, zul jij hen allemaal twee [bij] twee in de kist brengen, zodat jij hen met jouzelf kunt voeden: mannelijk en vrouwelijk zullen zij zijn. |
20 | Van alle gevogelte naar soort, en van al het vee naar soort, en van alle kruipenden kruipende op de aarde naar soort, twee [bij] twee van allemaal gaan bij jou naar binnen: mannelijk en vrouwelijk om te worden gevoed met jou. |
21 | Maar jij zult tot jou nemen van al het voedsel, dat jij zult eten, en jij zult [het] bijeenbrengen tot jezelf, en het zal voor jou en hen om te eten zijn.” |
22 | En Noë deed alles; zoveel als de Heere God hem instrueerde, zo deed hij. |
7:1 | En de Heere God zei tegen Noë: “Kom binnen, jij en heel jouw huis in de kist, want Ik zag jou als rechtvaardig voor Mij in deze generatie. |
2 | En van het reine vee, breng binnen voor jouzelf zeven [bij] zeven, mannelijk en vrouwelijk, maar van het onreine vee twee [bij] twee, mannelijk en vrouwelijk; |
3 | en van reine gevleugelden van de hemel zeven [bij] zeven, mannelijk en vrouwelijk, en van alle onreine gevleugelden twee [bij] twee, mannelijk en vrouwelijk, om zaad te behouden op heel de aarde. |
4 | Want nog zeven dagen, zal Ik regen op de aarde brengen, veertig dagen en veertig nachten. En Ik zal elke hoogte die Ik heb gemaakt wegvagen van het aangezicht van heel de aarde.” |
5 | En Noë deed alles, zoveel als de Heere God hem had geïnstrueerd. |
6 | En Noë was zeshonderd jaar [oud] en het cataclysme van het water kwam over de aarde. |
7 | En Noë en zijn zonen en zijn vrouw, en de vrouwen van zijn zonen, gingen met hem mee in de kist, vanwege het water van het cataclysme. |
8 | En van de reine gevleugelden, en van de onreine gevleugelden, en van het reine vee, en van het onreine vee, en van de wilde beesten, en van al degenen die op de aarde kruipende [zijn], |
9 | twee [bij] twee gingen zij met Noë in de kist; mannelijk en vrouwelijk, zoals God hem instrueerde. |
10 | En het gebeurde na de zeven dagen, en het water van het cataclysme kwam op de aarde. |
11 | In het zeshonderdste jaar in het leven van Noë, in de tweede maand, op de zevenentwintigste dag van de maand, [op] deze dag, braken alle fonteinen van de afgrond uit, en de watervallen van de hemel werden geopend. |
12 | En regen was op de aarde, veertig dagen en veertig nachten. |
13 | Op deze dag gingen Noë, Sem, Cham, Japheth, de zonen van Noë, en de vrouw van Noë, en de drie vrouwen van zijn zonen met hem in de kist. |
14 | En al de wilde beesten, naar soort, en al het vee, naar soort, en ieder kruipende zich roerend op de aarde, naar soort, en elke gevleugelde, naar soort, |
15 | zij gingen met Noë in de kist, twee [bij] twee, mannelijk en vrouwelijk, van alle vlees waarin de adem van het leven is. |
16 | En degene naar binnen gingen, mannelijk en vrouwelijk, van alle vlees, gingen naar binnen zoals God Noë had geïnstrueerd. En de Heere God sloot de kist van buiten af. |
17 | En het cataclysme kwam te geschieden, veertig dagen en veertig nachten. En het water vermenigvuldigde zich en tilde de kist op, en verhief hem hoog van de aarde. |
18 | En het water had de overhand en vermenigvuldigde zich buitengewoon veel op de aarde. En de kist werd gedragen op het water. |
19 | Maar het water heerste buitengewoon, buitengewoon op de aarde, en bedekte al de hoge bergen die onder de hemel waren. |
20 | Vijftien el omhoog was het water opgestegen, en het bedekte al de hoge bergen. | 21 | En daar stierf al het vlees dat zich bewoog op de aarde, van de gevleugelden en van het vee, en van de wilde beesten, en ieder kruipende zich roerend op de aarde, en ieder mens, |
22 | en alles zoveel als hebbende de levensadem, en alles wat op het droge [land] was, stierf. |
23 | En Hij veegde elke hoogte weg die zich op het aangezicht van de gehele aarde bevond, van mens tot beest, en de kruipende, en de gevleugelde van de hemel, en zij werden weggevaagd van de aarde. En Hij liet alleen Noë achter en degenen die bij hem in de kist waren. |
24 | En het water was hoog opgetild van de aarde, een honderdvijftig dagen. |
8:1 | En God herinnerde zich Noë, en al de wilde beesten, en al het vee en al het gevleugelde, en al het kruipende, zoveel als er met hem in de kist waren, en God bracht een wind op de aarde, en het water nam af. |
2 | En de fonteinen van de afgrond werden onthuld, en de watervallen van de hemel en de regen uit de hemel werden bedwongen. |
3 | En het water week, gaande van de aarde, en na vijftig en een honderd dagen was het water verminderd. |
4 | En de kist rustte in de zevende maand, op de zeven en twintigste dag van de maand, op de bergen van Ararat. |
5 | En het water bleef dalen tot de tiende maand. Op de eerste dag van de [tiende] maand verschenen de toppen van de bergen. |
6 | En het geschiedde na veertig dagen dat Noë het venster opende van de kist die hij had gemaakt. En hij zond de kraai uit om te zien of het water afnam. |
7 | En als het uitging, keerde het niet terug, tot het drogen van het water vanaf de aarde. |
8 | En hij zond de duif er achterna, om te zien of het water van de aarde afnam. |
9 | En de duif, die geen rust gevonden had voor haar voeten, keerde weder tot hem in de kist, omdat het water op geheel het gezicht van de aarde was. En hij strekte zijn hand uit en hij nam haar tot zich en bracht haar naar binnen in de kist. |
10 | En nog eens zeven dagen gewacht, hij zond opnieuw de duif uit vanuit de kist. |
11 | En de duif keerde tot hem terug, en zij had een olijfblad, een takje in haar mond, en Noë wist dat het water afnam van de aarde. |
12 | En na opnieuw zeven dagen te hebben gewacht zond hij wederom de duif uit, en zij ging niet voort om tot hem terug te keren. |
13 | En het geschiedde in het zeshonderd en eerste jaar van het leven van Noë, in de eerste maand, op de eerste dag van de maand, dat het water verdween van de aarde. En Noë opende de bedekking van de kist die hij maakte. En hij zag dat het water verdween van het gezicht van de aarde. |
14 | En in de tweede maand, op de zevenentwintigste dag van de maand, was de aarde gedroogd. |
15 | En de Heere God sprak tegen Noë, zeggende: |
16 | “Kom voort uit de kist, jij en jouw vrouw, en jouw zonen, en de vrouwen van jouw zonen met jou. |
17 | En alle vlees van gevleugelden tot vee, en ieder kruipende zich roerende op de aarde, leid uit met jouzelf. En groei en vermenigvuldig op de aarde.” |
18 | En Noë kwam tevoorschijn, en zijn vrouw, en zijn zonen, en de vrouwen van zijn zonen met hem. |
19 | En al de wilde beesten, en al het vee en ieder gevleugelde, en elk kruipende zich roerende op aarde, naar hun soort, kwam tevoorschijn uit de kist. |
20 | En Noë bouwde een altaar voor de Heere. En nam van al het reine vee, en van al de reine gevleugelden, en offerde [hen] voor een compleet-brandoffer {Heelige Offerande} op het altaar. |
21 | En de Heere rook de geur van aangename aroma. En bij het overwegen, zei de Heere God: “Ik zal nog niet toevoegen om de aarde te vervloeken vanwege de werken van de mensen, omdat de gedachte van de mens zich vastklampt aan het slechte uit zijn jeugd. Ik zal dan niet toevoegen om alle levende vlees te treffen zoals Ik deed. |
22 | Alle dagen van de aarde, zaad en oogst, kilte en zinderende hitte, zomer en lente, dag en nacht, [deze] zullen niet worden gestopt.” |
Dit vijfde verhaal uit het boek Genesis, vertaald door Johan Oldenkamp, is ook beschikbaar in het Grieks, Engels, Spaans en Duits.
© Pateo.NL : Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op 2020/11/18.